2 Samuel 10

1En het geschiedde daarna, dat de koning der kinderen Ammons stierf, en zijn zoon Hanun werd koning in zijn plaats.
 het geschiedde daarna, Vergelijk dit hfdst. met 1Ch 19.
,
 koning der kinderen Ammons stierf, Zie van dezen 1Sa 11, waar hij genoemd wordt Nahas, gelijk ook hier in vs.2.
,
 Hanun werd koning Hebreeuws, Chanun.
2Toen zeide David: Ik zal weldadigheid doen aan Hanun, den zoon van Nahas, gelijk als zijn vader weldadigheid aan mij gedaan heeft. Zo zond David heen, om hem door den dienst zijner knechten te troosten over zijn vader. En de knechten van David kwamen in het land van de kinderen Ammons.
 Nahas, Hebreeuws, Nachas
,
 gelijk als zijn vader weldadigheid aan mij gedaan heeft Wanneer en waarin dit geschied is, wordt in de Heilige Schrift niet vermeld. Het kan zijn dat hij gelijke weldadigheid aan David bewezen heeft ten tijde zijner ballingschap, gelijk de koning der Moabieten; 1Sa 22:4.
,
 dienst Hebreeuws, hand
,
 knechten Dat is, zijner officieren, of hovelingen, die hij als gezanten tot hem schikte.
,
 vader Dat is, zijns vaders dood.
3Toen zeiden de vorsten der kinderen Ammons tot hun heer Hanun: Eert David uw vader in uw ogen, omdat hij troosters tot u gezonden heeft? Heeft David zijn knechten niet daarom tot u gezonden, dat hij deze stad doorzoeke, en die verspiede, en die omkere?
 in uw ogen, Dat is, naar uw mening. De zin is: Meent gij, of, dunkt u dat David dit doet om uw vader te eren?
,
 Heeft David zijn knechten niet daarom tot u gezonden, Zij willen zeggen dat hij het zonder allen twijfel daarom gedaan heeft. Zie van zulk vragen Jdg 4:6.
4Toen nam Hanun Davids knechten, en schoor hun baard half af, en sneed hun klederen half af, tot aan hun billen; en hij liet hen gaan.
 hun baard half af, Hebreeuws, de helft huns baards
,
 half af, Hebreeuws, in, of door de helft.
5Als zij dit David lieten weten, zo zond hij hun tegemoet; want deze mannen waren zeer beschaamd. En de koning zeide: Blijft te Jericho, totdat uw baard weder gewassen zal zijn, komt dan weder.
 Jericho, Versta, ter plaatse, of omtrent waar Jericho voormaals gebouwd was, want Jericho is eerst weder opgebouwd ten tijde van Achab, 1Ki 16:34.
,
 gewassen zal zijn, Hebreeuws, zal groenen. Een gelijkenis, genomen van de uitspruitende en groenende kruiden.
6Toen nu de kinderen Ammons zagen, dat zij zich bij David stinkende gemaakt hadden, zonden de kinderen Ammons heen, en huurden van de Syriërs van Beth-rechob, en van de Syriërs van Zoba, twintig duizend voetvolks, en van den koning van Maacha duizend man, en van de mannen van Tob twaalf duizend man.
 stinkende gemaakt hadden, Zie Gen 34:30.
,
 huurden van Te weten, om hen als soldaten in dezen krijg te dienen. Dat is de eerste historie der Heilige Schrift in welke men leest van krijgslieden, die zich verhuurd hebben om geld andere heren in den krijg te dienen.
,
 Syriërs van Beth-rechob, Zie boven, 2Sa 8:5.
,
 Tob Zie Jdg 11:3.
7Als David dit hoorde, zond hij Joab heen, en het ganse heir met de helden.
 helden Zie van Davids helden, onder, 2Sa 23:8, enz.
8En de kinderen Ammons togen uit, en stelden de slagorde voor de deur der poort; maar de Syriërs van Zoba, en Rechob, en de mannen van Tob en Maacha waren bijzonder in het veld.
 poort; Van de stad Medeba, zie 1Ch 19:7. Dit deden zij mede om de stad te bewaren en bij nood daarin te mogen wijken; [onder, vs.14], latende het overschot bijzonder in het veld, om van de andere zijde Joab aan te tasten.
9Als nu Joab zag, dat de spits der slagorde tegen hem was, van voren en van achteren, zo verkoos hij uit alle uitgelezenen van Israël, en stelde hen in orde tegen de Syriërs aan;
 spits der slagorde Hebreeuws, het aangezicht
,
 tegen de Syriërs aan; Hebreeuws, in het gemoed van Syrië; en alzo in vs.10, 17.
10En het overige des volks gaf hij onder de hand van zijn broeder Abisai, die het in orde stelde tegen de kinderen Ammons aan. 11En hij zeide: Zo de Syriërs mij te sterk zullen zijn, zo zult gij mij komen verlossen; en zo de kinderen Ammons u te sterk zullen zijn, zo zal ik komen om u te verlossen.
 komen verlossen; Hebreeuws, tot verlossing zijn.
12Wees sterk, en laat ons sterk zijn voor ons volk, en voor de steden onzes Gods; de Heere nu doe, wat goed is in Zijn ogen.
 Wees sterk, Dat is, houd u dapper en mannelijk.
,
 doe, Of, zal doen
,
 goed is in Zijn ogen Dat is, hetgeen hem behaagt.
13Toen naderde Joab, en het volk, dat bij hem was, tot den strijd tegen de Syriërs; en zij vloden voor zijn aangezicht. 14Als de kinderen Ammons zagen, dat de Syriërs vloden, vloden zij ook voor het aangezicht van Abisai, en kwamen in de stad. En Joab keerde weder van de kinderen Ammons, en kwam te Jeruzalem. 15Toen nu de Syriërs zagen, dat zij voor Israëls aangezicht geslagen waren, zo vergaderden zij zich weder te zamen. 16En Hadad-ezer zond heen, en deed de Syriërs uitkomen, die op gene zijde der rivier zijn, en zij kwamen te Helam; en Sobach, Hadad-ezers krijgsoverste, toog voor hun aangezicht heen.
 rivier zijn, Namelijk, Eufraat.
,
 Helam; Hebreeuws, Chelam. Deze plaats wordt in de Heilige Schrift nergens vermeld dan in deze historie.
,
 Sobach, Ook genoemd Schophach; 1Ch 19:16.
17Als dat David werd aangezegd, verzamelde hij gans Israël, en toog over de Jordaan, en kwam te Helam, en de Syriërs stelden de slagorde tegen David aan, en streden met hem.
 tegen David aan, Hebreeuws, in het gemoed, gelijk boven, vs.9,10.
18Maar de Syriërs vloden voor Israëls aangezicht, en David versloeg van de Syriërs zevenhonderd wagenen, en veertig duizend ruiteren; daartoe sloeg hij Sobach, hun krijgsoverste, dat hij aldaar stierf.
 versloeg van de Syriërs Hebreeuws, sloeg dood
,
 wagenen, Versta, met hun ruiters, die van den wagens, op welke zij gevoerd werden, vochten; en kan men hierdoor verstaan zeven honderd rotten van ruiters, makende tezamen zeven duizend; welk getal uitdrukkelijk staat 1Ch 19:18. Zie boven, 2Sa 8:4.
,
 ruiteren; Hiervoor staat 1Ch 19:18
19Toen nu al de koningen, die Hadad-ezers knechten waren, zagen, dat zij voor Israëls aangezicht geslagen waren, maakten zij vrede met Israël, en dienden hen; en de Syriërs vreesden de kinderen Ammons meer te verlossen.
 knechten waren, Dat is, die hem onderworpen, of onder zijn bescherming waren, of die hij tot zijn dienst in dezen krijg gebruikt had.
,
 dienden hen; Dat is, waren hun onderworpen en onderdanig. Vergelijk 1Sa 4:9, en elders dikwijls.
,
 verlossen Dit is, bij te staan, te hulp komen, om te verlossen.
Copyright information for DutSVVA